Gezongen Gebed

Gezongen Gebed

Een Latijns gezegde luidt “Qui cantat, bis orat” (wie zingt, bidt dubbel). Al eeuwen worden de erediensten in de katholieke kerk opgeluisterd met gezang. Het gregoriaans, waarbij de Latijnse teksten uit de liturgie eenstemmig worden gezongen, kent een lange traditie. Deze gaat volgens de overlevering terug op Paus Gregorius de Grote († 604).  Aan hem ontleent het gregoriaans dan ook haar naam.

Waar de melodie oorspronkelijk van generatie op generatie mondeling werd doorgegeven, ontstond langzaam de behoefte om die melodie ook vast te kunnen leggen. Eerst met losse tekens, daarna met behulp van een systeem van lijnen, de notenbalk. Zo werd het mogelijk om het gregoriaans te boek te stellen, door te geven en te verspreiden. 

Gezongen elementen uit de eredienst werden genoteerd in liturgische handschriften, boeken die tijdens de eredienst werden gebruikt. Voor de twee belangrijkste typen van eredienst, de mis (waarin het offer van Christus wordt herdacht en Christus in de gedaante van brood en wijn tegenwoordig is) en het getijdengebed (lofzangen die op vaste tijdstippen gedurende de hele dag worden gezongen) ontstonden eigen, aparte typen handschriften. Soms werden deze uitbundig versierd, omdat ze ter ere van God werden gebruikt.

Deze kleine expositie toont een aantal fragmenten uit liturgische handschriften, maar meer nog, ze wil deze handschriften ook tot klinken brengen. Middels de QR-codes kunt u de gezangen die in deze handschriften genoteerd staan, ook beluisteren.

Alle bruiklenen in deze expositie stammen uit een Nederlandse privécollectie

De Gregoriaanse gezangen zijn ingezongen door de Schola Cantorum Karolus Magnus uit Nijmegen

1. Blad uit een antifonale

Vlaanderen of Noord-Frankrijk, ca. 1500-1510

Wat meteen opvalt aan dit blad is de enorme afmeting. Het moet een kanjer van een boek geweest zijn waar dit blad uit komt: uit de huid van een enkel kalf kan niet meer dan een perkamenten dubbelblad zijn gehaald. Om zo’n groot boek te maken zijn dus heel wat kalfshuiden nodig geweest.

Het oorspronkelijke handschrift was zo groot omdat het bestemd was voor de koordienst in een klooster of kerk. Een grote groep zangers moest samen uit dit boek kunnen zingen – het moest dus van veraf te lezen zijn. Het boek stond waarschijnlijk op een lessenaar midden in het koor van de kerk, met een groep zangers op afstand er omheen. 

Gezang: 

Antifoon bij het invitatorium ‘Hodie si vocem Domini audieritis’ (Wanneer gij vandaag de stem van de Heer hoort)

Gezang 1: Hodie in pace

2. Vier bladen uit een antifonale

Keulen, fraterheren van St. Michael in Weidenbach, derde kwart 15e eeuw

De losse opeenvolgende bladen, uit het oorspronkelijke handschrift gesneden maar bij elkaar bewaard gebleven, zijn door de huidige eigenaar opnieuw ingebonden zodat het geheel weer een boek lijkt. De bladen stammen uit een antifonale, een boek bedoeld voor het gezongen getijdengebed, gemaakt door de fraterheren van St. Michael in Weidenbach bij Keulen.

Opvallend is dat de muzieknotatie hier niet met vierkantjes is aangegeven (kwadraatschrift), maar met tekens die op spijkertjes lijken (hoefnagelschrift). Dit type muzieknotatie werd onder meer in de Duits/Nederlandse grensstreek gebruikt. Maar ook elders komen we het tegen.

Het handschrift is gedecoreerd met kleurige geschilderde initialen, soms met wat penwerk, maar ook gekalligrafeerde hoofdletters in zwarte schrijfinkt met rode accenten (zogenaamde ‘Cadellen’). Deze zijn versierd met loofwerk. Wanneer je goed kijkt zie je dat er soms ook grappige gezichtjes in zijn verwerkt. 

Gezang: 

Antifoon in de metten van paaszaterdag ‘In pace in idipsum dormiam’ (In vrede, daarin zal ik slapen)

Gezang 2: In pace in idipsum

3. Initiaal ‘R’ uit een graduale

Italië (Bologna?), veertiende eeuw

Deze hoofdletter R is verwijderd uit een handschrift dat waarschijnlijk in Bologna in Italië is gemaakt – dat suggereert de stijl van de decoratie tenminste. Dat enkel de hoofdletter bewaard is gebleven komt doordat er aan het eind van de 18e eeuw veel kloosters werden opgeheven (deels vanwege de zogeheten ‘Verlichting’, deels vanwege sluiting door Franse overheersing). Daardoor werden veel van deze boeken niet meer gebruikt, in beslag genomen en vaak verkocht. Mensen knipten of sneden vervolgens de versierde letters uit de boeken en plakten ze in albums of lijstten ze in (zie ook de nrs. 5-6 in deze expositie).

Uit de tekst die nog op de achterkant van deze initiaal te lezen is, kan worden gereconstrueerd waar deze hoofdletter in het boek heeft gezeten. Hij hoort bij de mis voor de overledenen, waarvan de introïtus (intredezang) in het Latijn begint met het woord ‘Requiem’.

Gezang: 

Intredezang voor de Mis van de overledenen ’Requiem aeternam dona eis Domine’ (Heer, geef hen de eeuwige rust)

Gezang 3: Requiem aeternam

4. Blad uit een processionale

Frankrijk, dominicanessenconvent van St. Louis te Poissy, ca. 1490

Waar we bij nummer 1 een blad zagen uit een enorm koorboek, bedoeld om met een groep van ver uit te zingen, zien we hier een minuscuul blaadje. Het handschriftje waar dit blad uit komt was dan ook niet bedoeld voor een groep zangers, maar voor een enkele non om tijdens processies door de kerk uit te zingen. Een groot antifonale was uiteraard te zwaar om in een processie mee te dragen.

Het handschriftje is gemaakt voor een van de hoog adellijke nonnen uit het dominicanessenklooster van Poissy. Dat zien we aan de typische, voor die tijd wat ouderwets aandoende randversiering, die we terugvinden in veel handschriften die voor dit klooster gemaakt zijn. Het was een belangrijk klooster, gesticht en gesteund door de Franse koningen. Het klooster werd bewoond door rijke dames van hoge adel: daarom kon iedere non zich wel een fraai eigen handschriftje met gezangen veroorloven. Veel van deze kostbare boekjes zijn dan ook bewaard gebleven.

Gezang: 

Antifoon voor het feest van St Lupus en St Eligius ’Iusti autem in perpetuum vivent’ (Want de rechtvaardigen zullen in eeuwigheid leven)

Gezang 4: Justi autem

5-6. Initiaal ‘R’ uit een graduale/Intredezang van Pasen in een missaal

Rijnland (?), ca. 1480-1490/Rijnland, begin 13e eeuw

Net als bij nr. 3 zien we in het ene fragment een uitgesneden beginletter ‘R’. In het andere fragment zien we een tekst waarbij juist de beginletter is verdwenen en de tekst is achtergebleven. Het gaat echter in beide gevallen om de intredezang voor het belangrijkste Christelijke feest: Pasen, de verrijzenis van Jezus Christus.

In de hoofdletter zien we dan ook Christus uitgebeeld, die uit zijn graf verrijst. De beginletter moet uit een groot graduale (het boek dat de gezangen voor de mis bevat) afkomstig zijn. Het andere fragment komt juist uit een missaal, het misboek voor de priester. Uit het feit dat in dit fragment geen muzieknotatie te zien is, valt af te leiden dat dit boek waarschijnlijk gebruikt is in een kerk of klooster waar er koorzangers waren, zodat de priester niet zelf de intredezang hoefde te zingen.

Gezang: 

Intredezang voor de dagmis van Pasen ’Resurrexi et adhuc tecum sum’ (Ik ben verrezen, maar nog ben ik bij u)

Gezang 5-6: Resurrexi

7. Fragment uit een graduale

Frankrijk , 2e helft vijftiende eeuw

Dit fragment uit een graduale, dat de gezangen voor de mis bevat, laat een aantal typische kenmerken van liturgische muziekhandschriften zien. We zien de notenbalk met vier rode lijnen pf staven, die we ook elders tegenkomen. De uitvinding van een notenbalk, waarmee het mogelijk werd vaste toonsafstanden aan te geven, wordt toegeschreven aan Guido van Arezzo († 1033). Voor die tijd werden notentekens (de zogenaamde ‘neumen’) vrij in de interlinie boven de tekst gezet. Ze gaven alleen een relatieve toonstijging of -daling aan. 

De muziek is hier genoteerd met behulp van vierkante notentekens, het zogenaamde kwadraatschrift. Als decoratie vinden we een zogenaamde duplex-letter, waarvan de verschillend gekleurde stukken als een puzzel in elkaar passen. Daaromheen bevindt zich een versiering met lijnen, het zogenaamde penwerk.

Gezang: 

Intredezang voor de laatste zondag van de vastentijd ’Esto mihi in deo protectorem’ (Wees voor mij, O God, een beschermer)

Gezang 7: Esto mihi

8. Blad uit een missaal

Rijnland (Keulen?), tweede kwart van de vijftiende eeuw.

Dit blad komt uit een fraai geschreven en gedecoreerd missaal, bedoeld voor gebruik door een priester. De versiering met initialen in bladgoud geeft aan dat het een rijk boek moet zijn geweest, meer dan zomaar een gebruiksboek. Toch zal dit missaal niet aan het hoofdaltaar van een belangrijke kerk zijn gebruikt, maar eerder in een zijkapel. Uit de muzieknotatie in het missaal blijkt immers dat de priester blijkbaar niet kon rekenen op aparte zangers, maar zelf de gezangen voor de hoogmis voor zijn rekening moest nemen. 

Dergelijke zijkapellen werden vaak gesticht en beheerd door aanzienlijke families of stedelijke gilden, die een kapelaan (een priester die in een kapel de mis opdroeg) betaalden om missen te laten lezen. Zij waren dan vaak ook de bestellers van dergelijke boeken – hoe fraaier het boek, hoe belangrijker het gilde of de familie.

Gezang: 

Intredezang voor het feest van St. Bernardus ’In medio ecclesiae’ (Te midden van de kerk)

Gezang 8: In medio ecclesiae