Het martelaarschap van de elfduizend maagden
In de 5e eeuw kreeg de vrome christin Ursula, de dochter van de koning van Bretagne, een huwelijksaanzoek van een aantrekkelijke, maar heidense koningszoon uit Engeland. Ursula stemde in, maar stelde wel twee pittige voorwaarden. De prins moest zich laten dopen en haar bovendien in staat stellen vóór haar huwelijk een bedevaart naar Rome te maken, samen met elfduizend andere maagden. De prins ging akkoord en Ursula vertrok naar Rome in het vereiste gezelschap. Alle maagden bereikten ongeschonden de Eeuwige Stad.
Op de terugreis vielen ze, ter hoogte van Keulen, ten prooi aan de Hunnen, die de stad belegerden onder leiding van hun beruchte aanvoerder Attila, bijgenaamd ‘de gesel Gods’. De maagden wilden hun kuisheid niet prijsgeven en trotseerden de Hunnen in hun pogingen hen te overweldigen. Het gevolg was een bloedbad. Slechts één maagd wist te ontkomen: Sint Cunera, die uiteindelijk een toevlucht vond in Rhenen.
Een paar dagen later verjoeg een leger van elfduizend engelen de Hunnen uit het Rijnland. De maagden werden begraven in Keulen en kregen een gedachteniskerk. In 1106 werd naast Sint-Ursulakerk een Romeins grafveld blootgelegd. Deze relieken werden verspreid door heel Europa. Ook de Hertog van Berry had een maagdenschedel uit Keulen in zijn bezit, die hij bewaarde in zijn reliekenkapel (Sainte-Chapelle) in Bourges.